Het bijzondere verhaal van Pieter Jansen, een in Algiers tot slaaf gemaakte inwoner van Workum

In het archief van Workum bevinden zich enkele bijzondere stukken die betrekking hebben op het verhaal van Pieter Jansen. Een inwoner van Workum die eind zeventiende eeuw werd ontvoerd naar Algiers, waar hij tot slaaf werd gemaakt. 

Het dossier bevat niet alleen stukken van diplomaten die zich met de zaak bezighielden, maar ook een brief die hij schreef aan zijn wanhopige moeder Ariaentie Cornelis.

De Barbarijse zeerovers
Het schip waarop Pieter Jansen begin jaren 1690 voer werd onderweg gekaapt door Barbarijse zeerovers. ‘Barbarije’ was in die tijd de benaming voor de Noord-Afrikaanse rijken Tripoli (Libië), Tunis (Tunesië), Algiers (Algerije) en Marokko. Barbarijse zeerovers, die zowel op de Middellandse Zee als de Atlantische Oceaan actief waren, vormden in de zeventiende eeuw een grote uitdaging voor Europese regeringen.

Barbarijse piraten kaapten regelmatig Europese schepen en ontvoerden vervolgens de bemanningsleden. In veel gevallen werden zij in Noord-Afrika gevangen gezet en op markten als slaaf verkocht. Meestal in Algiers, want dat was destijds de meest welvarende stad in de regio. In deze stad belandden alleen al in de periode 1520-1660 zo’n 420.000 Europeanen, die door Barbarijse piraten tot slaaf waren gemaakt. Slaven werden over het algemeen niet zomaar bevrijd, behalve als er losgeld was betaald. Hoe rijker of machtiger de gevangene was, des te meer losgeld moest er worden betaald. Kleine koopvaardij- en vissersschepen waren het voornaamste doelwit van de Barbarijse zeerovers, omdat deze niet beschikten over kanonnen en soldaten, in tegenstelling tot de grote vaartuigen van bijvoorbeeld de VOC en WIC.

Gevangenschap van Pieter Jansen
Pieter Jansen was een zoon van Jan Pyttersen en Ariaentie Cornelis. Zijn vader kwam uit Workum. Zijn moeder uit Medemblik. Ze trouwden in maart 1666. Ten tijde van de ontvoering was de vader van Jansen al overleden. Vanaf het moment dat Ariaentie Cornelis het nieuws over haar zoon hoorde, zette ze alles op alles om hem terug te krijgen.

Vanaf 1694 kreeg Ariaentie Cornelis toestemming om in verschillende Friese steden en grietenijen een inzamelingsactie te houden voor haar zoon, zodat het losgeld kon worden betaald. De steun voor de moeder van Jansen was overweldigend. In het archief van Workum bevindt zich een register met daarin alle mensen die in de periode 1694-1697 doneerden. Onder de donateurs bevonden zich onder meer grietmannen, de Gedeputeerde Staten van Friesland, de Heren Rekenmeesters van Friesland, de magistraten van de steden Workum, Hindeloopen, Leeuwarden, Harlingen en Stavoren,  kerken, kerkvoogden, diaconieën, én gewone burgers, die zich begaan voelden met het lot van Jansen. Sommigen lieten in het register een persoonlijke boodschap achter, zoals jonker Willem van Haren; de grietman van Het Bildt. Hij schreef: ‘Verklare ik ondergetekende geconsenteerd te hebben aen weduwe Ariaentie Cornelis om in de Grietenie van der Bildt een collecte te mogen doen tot losgeld van haer soon in slavernie tot Algiers gevangen sittende: waer toe belove te geven vier silveren Ducatons. Actum St. Anna den 22 julij 1695. W. van Haren.’

Ondertussen had Ariaentie Cornelis de aandacht van Louis d’Azevedo weten te trekken. Hij was een ambassadeur die bemiddelde tussen de Staten-Generaal en de Algerijnse dei. De dei was de titel die destijds werd gegeven aan de heersers van de regentschappen Algiers, Tripoli en Tunis. D’Azevedo  (geb. circa 1675) was een Sefardische Jood wiens voorouders uit Portugal kwamen. Hij was koopman van beroep. Eind zeventiende eeuw woonde hij in Amsterdam.  In maart 1696 schreef hij:

‘Ick ondergeschreven verclaere dat Ariaentie Cornelis opnieuw versocht heeft haer soon Pieter Jansen van Worcum te doen lossen uyt syn slavernij te Algiers, ’t welck ick haer belooft hebbe te doen, mits my een sufticante borge sal geeven woorden, somme van vyfthien hondert guldens, die ick bij gissing denck sal noodig hebben om syn vrydom te becomen.’

In mei 1696 kreeg Jansen de mogelijkheid om zelf een brief te schrijven naar zijn moeder. Op de achterkant van de brief staat ‘An de eersame weeduwe Arianie Cornelis, wonnagtig in de Taen Straet tot Worckum in Vrislandt.’ Het is niet geheel duidelijk waar de ‘Taen Straet’ precies lag. In een archiefstuk uit 1768 wordt wel gesproken over een ‘Hoff en Taanderij, de Dolte ten noordwesten, de Burevaart ten zuidwesten.’ Wellicht had deze taanderij te maken met de ‘Taen Straet’.

In de brief, die is geschreven in Algiers, stelt Jansen dat hij nog ‘reedelyck gesondt’ is en dat hij voor zijn moeder hetzelfde hoopt. Hij schrijft ook: ‘U brief van den 20 april anno 95 is my wel ter hant gekoomen en hebbe oock den inhoudt daer uyt verstaen, dat u nogh alle in een goede gesontheyt weest. Het welck my nogh verheugde inde mynen drouvyge staet.’ Verder stelt Jansen dat hij hoopt dat ‘godt almagtygh een uytkomste sal gehoren te geven en dat met vrijdom of anders met de dood.’ Als afsluiting schrijft Jansen ‘de groetenisse aen alle vrynden en bekende’ en wenst hij zijn moeder ‘het welvaren over hondert duysent goe nagte en dagen.’

Een poging van D’Azevedo om Jansen uit zijn benarde situatie te bevrijden mislukte op het laatste moment. In een document uit augustus 1697, dat is vertaald uit het Portugees en Italiaans, wordt meer informatie gegeven over de gebeurtenissen die hieraan voorafgingen. D’Azevedo kreeg hulp van zijn assistent Jacob de Paz, die door de Staten-Generaal als zodanig was benoemd. De Paz was een Sefardische Jood die in 1630 werd geboren in Livorno, Italië. In de jaren 1650 studeerde hij medicijnen in Leiden. De Paz woonde sinds 1671 in Algiers, als vertegenwoordiger van de handelsfirma De Paz & Ferrera. Deze firma had tevens een kantoor in Amsterdam. De Paz onderhield goede contacten met de plaatselijke Algerijnse bestuurders.

 Bij onderhandelingen kreeg men de dei van Algiers – Hadj Ahmed - zover om toestemming te geven voor de vrijlating van Jansen. Het was de bedoeling dat Jansen vanuit Algiers naar Marseille zou worden gebracht. In ruil daarvoor wilde de dei enkele Turkse en ‘Moorsche’ slaafgemaakten terug, die in Napels gevangen zaten. In juli 1696 gebeurde echter iets onverwachts. Terwijl Jansen op het punt stond om naar Frankrijk te worden overgebracht, was het transport van de Turkse en ‘Moorsche’ slaafgemaakten nog altijd uitgebleven. De dei rook onraad en trok zijn toestemming om Jansen uit te leveren op het laatste moment in, zo verklaarden ondergeschikten van De Paz in de brief uit 1697. Vervolgens was Jansen ‘Moorsch geworden,’ zo verklaarden de beide heren. Het is niet duidelijk of deze bekering vrijwillig was, of dat deze onder dwang plaatsvond. De inzamelingsactie voor Jansen werd in 1697 gestaakt.

Bronnen

  • Waterlands Archief, ‘Verzoekschrift voor Pieter Vroom in ‘Barbaarse slavernij,’ Historiek, 9 oktober 2014.
  • Gemeentearchief Súdwest-Fryslân, Archief van Workum 1539-1815, inv.nr. 1557, Collecteboekje betreffende het opbrengen van losgeld voor de vrijlating van Pieter Jansen, 1694-1697.
  • ‘Azevedo,’ Encyclopedia.com.
  • Gemeentearchief Súdwest-Fryslân, Archief van Workum 1539-1815, inv.nr. 1556, Akten betreffende het opbrengen van losgeld voor de vrijlating van als slaaf behandelde zeelieden, 1641-1697.
  • Gemeentearchief Súdwest-Fryslân, Archief van Workum 1539-1815, inv.nr. 1556, Brief van Pieter Jansen aan Ariaentie Cornelis, 1696.
  • J Jansen, W.T Beetstra en R. de Wit, Historische straatnamen van Workum (Workum: Straatnamencommissie Nijefurd in samenwerking met Het Sleeswijckhuys, 1998), 17.
  • John Meilink, ‘Het verhaal van Hollandse slaven in Algiers,’ In Barbarije.
  • Gemeentearchief Súdwest-Fryslân, Archief van Workum 1539-1815, inv.nr. 1556, Verklaring van Aron de Paz en Alvarenga en Lousada, september 1697.
  • Gemeentearchief Súdwest-Fryslân, Archief van Workum 1539-1815, inv.nr. 1557, Collecteboekje betreffende het opbrengen van losgeld voor de vrijlating van Pieter Jansen, 1694-1697.